Het delend lidwoord

Kies het goede delend lidwoord. Let op de ontkenningen.

1. Hij drinkt water. Il boit eau.

2. Hij drinkt geen water. Il ne boit pas eau.

3. Wij drinken wijn. Nous buvons vin.

4. Wij drinken geen wijn. Nous ne buvons pas vin.

5. Ik eet groenten. Je mange légumes.

6. Ik eet geen groenten. Je ne mange pas légumes.

7. Jullie kopen appels. Vous achetez pommes.

8. Jullie kopen geen appels. Vous n'achetez pas pommes.

9. Wij zien bomen. Nous voyons arbres.

10. Wij zien geen bomen. Nous ne voyons pas arbres.