conjonction-VOEGWOORDEN

VOEGWOORDEN

Voegwoorden zijn er om ervoor te zorgen dat er om samenhang en structuur in een tekst of zin te brengen. Het verbindt woorden, woordgroepen, zinsdelen of hoofd- en bijzinnen. In het Nederlands kennen we bijvoorbeeld: Een appel en een ei; het een of  het ander; deze telefoon doet het niet want er zit geen batterij in.De vervanger kon niet komen, dus ging de winkel dicht.

Voegwoorden kunnen dus een verbinding aangeven, maar ook een oorzaak aangeven, een toevoeging, doel, gevolg, tijd of andere bepalingen.

Meestal hebben ze de vorm van een BIJWOORD

ONDERSCHIKKEND

In het Frans zijn er twee categorieën voegwoorden: onderschikkend en nevenschikkend. Een onderschikkend voegwoord maakt een deel van de zin ondergeschikt aan de rest van de zin.  ZIe ook Onderschikkende voegwoorden

Ik heb niets kunnen doen hier omdat jij je spullen niet hebt opgeruimd. Je n'ai rien pu faire parce que tu n'as pas rangé tes affaires.

We zien dat in deze Nederlandse zin de bruingekleurde zin niet op zichzelf kan staan, de woordvolgorde is veranderd. Hieraan kan men zien dat het een bijzin is. De groengekleurde hoofdzin kan wel op zichzelf staan, en dat is dan ook het kenmerk van een hoofdzin die verandert niet.

In het Frans verandert de woordvolgorde in de bijzin niet! Deze blijft altijd dezelfde volgorde behouden: Je n'ai rien pu faire parce que tu n'as pas rangé tes affaires.

Hieronder volgt een lijst met de meest voorkomende onderschikkende voegwoorden:

Parce que = omdat

Puisque = immers, aangezien

Comme = aangezien, omdat (aan het begin van de zin: aangezien) (andere betekenis = zoals, als)

Lorsque = toen

Quand = toen, wanneer, als

Gevolg: À [un] tel point que, à ce que, tellement que, si bien que, c'est pourquoi, au point que

Voorwaarde: suivant que, pourvu que, du moment que, dans la mesure où, au cas où, à moins que, à condition que 

Tijd: Une fois que, tant que, tandis que, sitôt que, pendant que, lorsque, jusqu'à ce que, en attendant que, dès que, depuis que, avant que, aussitôt que, après que 

Oorzaak: Vue que, puisque, parce que, étant donné que, du fait que, d'autant (plus) que, comme 

Concessie: tout ... que, si ...que, si ce n'est que, qui que, quoique, quelque... que, quand même bien que, pour peu que, où que, même si, encore que, bien que, SI 

Manier: selon que, sans que,  en cas que, de même que, de manière que, comme si, aussi bien que, au fur et à mesure que, ainsi que 

Doel: pour que, de sorte que, de peur que, de façon à ce que,afin que

Tegenstelling: alors que, tandis que

Restrictie: sauf que, mis à part le fait que 

NEVENSCHIKKEND

Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen. Het voegwoord geeft aan waarom de twee zinnen verbonden zijn.  De belangrijkste in het Frans zijn:

ET = en:  le frère et la soeur. (De broer en de zus)

MAIS = maar: Elle est belle mais elle n'est pas gentille. (Ze is knap maar niet aardig.)

OU = of: Du café ou du thé. (Koffie of thee.)

DONC = dus: Il gèle donc il fait froid. (Het vriest dus het is koud.)

OR = welnu, maar: Il a toujours connu la richesse, or, c'est fini aujourd'hui.(hij heeft altijd rijkdom gekend, wel, dat is nu afgelopen.)

CAR = want: Tu dois aller faire des courses car il n'y a rien à manger. (Je moet boodschappen gaan doen want er is niets te eten.)

AUSSI = ook: J'ai faim. Moi aussi. (Ik heb honger. Ik ook.)

ALORS = dus, dan: Elle avait mis ses bottes alors elle n'a pas eu froid. (Ze had haar laarzen aangedaan dus had ze het niet koud.)

CEPENDANT = maar toch, echter: Il faisait froid, cependant elle n'a pas mis ses bottes. (Het was koud, maar toch had ze haar laarzen niet aan.)

NÉANMOINS = toch, niettemin, echter: Il ne fait pas froid, néanmoins elle a mis ses bottes. (Het is niet koud, maar toch had ze haar laarzen aan.)

TOUTEFOIS = toch, echter: Elle a dit qu'elle ne partirait pas; toutefois, elle a pris sa valise. (Ze zei dat ze niet zou vertrekken, ze had echter wel haar koffer bij zich/pakte ze haar koffer.)

Zie ook VOEGWOORDEN