Betrekkelijk voornaamwoord: QUI, QUE en OÙ. Audio. Luistervaardigheid Frans Grammatica

Voornaamwoorden 1: persoonlijk en wederkerend. Luistervaardigheid Frans Grammatica audio. Frans leren à la française. Vivienne Stringa

Betrekkelijk voornaamwoord: QUI, QUE en .

Luistervaardigheid Frans Grammatica

Deze drie betrekkelijk voornaamwoorden worden het meest gebruikt in het Frans. Zij leiden een bijzin in.
Let goed op de functie die het in de zin heeft om het goede betrekkelijk voornaamwoord te gebruiken. Op deze pagina staan voorbeelden met audio voor de uitspraak en het gebruik. Zie voor meer uitleg over het betrekkelijk voornaamwoord ook de pagina HIER en HIER

Schema van de betrekkelijk voornaaamwoorden in het Frans Qui, Que en Où en hun functie in de zin  

QUI

QUE

onderwerp

 

objet direct

 

van plaats of tijd

 

met voorzetsel à / de / en / pour / sans + QUI

_

de / par / jusque +

lijdend voorwerp

persoon

_

voorwerp van plaats

Betrekkelijk voornaamwoorden maken van twee zinnen één zin.

zin 1

zin 2

2 zinnen in 1 zin

functie

Je vois un homme.

Il marche.

Je vois un homme qui marche.

onderwerp

Je vois un homme.

Il marche.

L'homme que je vois marche.

lijdend voorwerp

Voici un village.

Je suis né dans ce village.

Voici le village je suis né.

plaats

Betrekkelijk voornaamwoord

QUI als onderwerp: krijgt meestal direct erna een werkwoord, of een.
Que en  worden meestral gevolgd door een onderwerp (je, tu, il, nous etc. zie volgende pagina).

QUI

 

LHet betrekkelijk voornaamwoord QUI is onderwerp


J'entends quelqu'un qui parle. (Ik hoor iemand die praat)
 

Je vois ta soeur qui arrive. 
 

Un chien est un animal qui garde la maison. (Een hond is een dier dat het huis bewaakt)
 

C'est la route qui va à Lyon.
 

Je n'aime pas les gens qui mentent.
 

Ce n'est pas une histoire qui m'a beaucoup plu.
 

Je préfère cette robe rouge, qui vous va beaucoup mieux.
 

J'ai trouvé un travail qui est bien payé et qui est à côté de chez moi.
 

La personne qui accueille les clients est absente.
 

J'ai rencontré des canadiens qui m'ont parlé en français.
 

Het betrekkelijk voornaamwoord QUI in combinatie met een voorzetsel wordt in het Frans een meewerkend voorwerp. In dat geval is het meewerkend voorwerp meestal een persoon.


Je ne sais pas à qui tu écris. (Ik weet niet aan wie jij schrijft.)
 

La personne à qui j'ai parlé hier était gentille. (De persoon met wie ik gisteren heb gesproken is aardig.)
 

La personne de qui je parle est une actrice fameuse. (De persoon waarover ik het heb is een bekende actrice.)
 

Le patron pour qui je travaille est exigeant. (De baas voor wie ik werk is veeleisend.)
 

Le dieu en qui je crois me protège. (De god in wie ik geloof beschermt me.)
 

Les collègues avec qui je collabore sont sympathiques. (De collega's met wie ik samenwerk zijn sympathiek.)
 

Les concurrents contre qui nous nous battons sont très forts. (De concurrenten tegen wie wij moeten vechten zijn zeer sterk.)