le bestiaire
Le corbeau qui ne vient pas nourrir ses petits tant que leur plumage est blanc
“ Le corbel qui ne vient nourrir ses poucins tant com il sont blanc ”
Le Bestiaire, ou Cortège d’Orphée.
Guillaume Apollinaire
À Élémir Bourges
Paris, 1911
Les poèmes du Bestiaire sont illustrés des bois de Raoul Dufy
De illustraties bij de gedichten zijn houtgravures van Raoul Dufy
Bewonder de opmerkelijke macht
En het adellijke van de lijn:
Zij is de stem die het licht laat horen
En waarvan Hermes Trismegistus in zijn Pimander spreekt.
Magische Thrace, o delirium !
Mijn zekere vingers laten de lier klinken
De dieren gaan over tot geluiden
Van mijn schildpad, van mijn liederen.
Mijn wrede formele dromen zullen je kunnen overlappen,
Mijn lot met een gouden rijtuig zal jouw mooie koetsier zijn
Die als tot razernij gespannen teugels zal hebben,
Mijn verzen, toonbeelden van alle poëzie.
De haren van deze geit en zelfs
Die van goud waarvoor Jason zoveel
moeite deed, zijn niets waard bij de prijs
Van de haren waarop ik zo verliefd ben.
Ik wens in mijn huis :
Een vrouw met haar verstand,
Een kat tussen mijn boeken door,
Vrienden in alle seizoenen
Zonder welke ik niet kan leven.
O leeuw, ongelukkig beeld
Van jammerlijk gevallen koningen
Ken je nu alleen maar in kooien
In Hamburg, bij de Duitsers.
Wees niet wellustig en angstig
Als de haas en de verliefde.
Maar moge je hersenen altijd zijn
Als de volledige hase die schept.
Ik ken een ander conin
Die ik geheel levend zou willen nemen.
Zijn hol is tussen de tijm
Uit de valleien van het land van Tederheid.
Met zijn vier dromedarissen
Ging Pedro d'Alfaroubeira
De wereld af en bewonderde hem.
Hij deed wat ik zou willen doen
Als ik vier dromedarissen had.
Mooie dagen, muis van de tijd,
U knaagt beetje bij beetje mijn leven.
God! Ik word achtentwintig jaren,
En heb die slecht geleefd, tot mijn benijd.
Als een olifant zijn ivoor heeft,
Heb ik in mijn mond een kostbaar goed.
Paarse dood ! ... Ik koop mijn glorie
Voor de prijs van melodieuze woorden.
Kijk die smerige groep
Met duizend poten, met duizend ogen :
Raderdiertjes, mijten, insecten,
En microben wonderlijker
Dan de zeven wereldwonderen
En het paleis van Rosamond !
Het werk leidt tot rijkdom.
Arme poëten, laten we werken !
De rups die onophoudelijk hard werkt
Wordt de rijke vlinder.
Onze vliegen kennen liederen
Die zij in Noorwegen leerden
Van Ganische vliegen, die de
Goddelijkheden van de sneeuw zijn.