aanwijzend voornaamwoorden; ce, cet, cette, ces

Het aanwijzend voornaamwoord

 

Enkelvoud + zelfstandig naamwoord (deze, die, dat, dit)

Meervoud + zelfstandig naamwoord (die, deze)

Mannelijk

Ce, (cet + klinker) ce livre, cet arbre

Ces livres, ces arbres

Vrouwelijk

Cette  table, cette école

Ces tables, ces écoles

 

Enkelvoud (losstaand met aanduiding van plaats)

Meervoud (losstaand met aanduiding van plaats)

Mannelijk

celui (degene), celui-ci, celui-là (deze hier, die daar)

ceux (degene-n) ceux-ci, ceux-là (deze hier, die daar)

Vrouwelijk

celle (degene), celle-ci, celle-là (deze hier, die daar)

celles (degene-n), celles-ci, celles-là (deze hier, die daar)

Onzijdig

ça, cela, ce, ceci,  (dat, dit, deze, die, het)

 

Het aanwijzend voornaamwoord (le pronom démonstratif)

Het aanwijzend voornaamwoord heeft als functie het aanduiden van personen, dieren of voorwerpen, in specifiekere zin dan met het lidwoord. Het aangeduide wordt met aandacht aangewezen of gepresenteerd, en soms kan dit gepaard gaan met een gebaar. In de meeste gevallen heeft het aangeduide een geslacht (mannelijk/vrouwelijk) en getal (enkelvoud/meervoud)

- Ce livre (mnl. ev) parle de l'histoire humaine (Dit boek gaat over de geschiedenis van de mensheid)

- Cet arbre (mnl. ev met klinker) est magnifique (Deze boom is geweldig mooi) 

- Nous allons manger à cette table (vrl. ev) (We gaan aan deze tafel eten)

- Il a regardé ces photos  (mv)  (Hij heeft deze foto's bekeken)

- Dans la collection de voitures présentées, celle-ci est la plus jolie (Van de auto's die gepresenteerd worden, is deze hier de mooiste).

Vormen en functies

Verwijzing:

- Ces livres sont magnifiques, et je vais acheter celui-là. (Deze boeken zijn geweldig, en ik ga die daar kopen.)
- Ce livre est très beau et je vais l'acheter.

(In beide voorbeelden is het aanwijzend voornaamwoord mannelijk enkelvoud, omdat het gaat om ÉÉN boek.)

1 - ce, cet, cette, ces ; celle, celles, celui, ceux zijn de eenvoudige vormen van het aanwijzend voornaamwoord en staan vóór het zelfstandig naamwoord :

- Ce chien est particulièrement aimable.

-  Ces lions sont dangereux. (Ces duidt de "lions" aan : deze leeuwen zijn gevaarlijk)  

- Ceux qui ont commis le crime, seront punis. (Zij/ degenen die de misdaad begaan hebben, zullen gestraft worden)

2 - celle-ci, celle-là, celles-ci, celles-là, celui-ci, celui-là, ceux-là, ceux-ci, ceux-là zijn samengestelde vormen en deze staan niet bij het zelfstandig naamwoord :

- Les lions sont dangereux, ceux-là en particulier. (Leeuwen zijn over het algemeen gevaarlijk, maar deze hier in het bijzonder)

- De tous les chiens présents, celui-ci est particulièrement aimable. (Van alle hier aanwezige honden is deze bijzonder lief.)

3 - Het aanwijzend voornaamwoord kan een vervangend woord zijn van een eerder genoemd woord, oftewel het antécédent :

- (mnl. ev) Elle portait un jean déchiré, comme celui de sa sœur. (Ze droeg een gescheurde spijkerbroek, net zo één als die van haar zus) 

- ( vrl. ev)   Elle portait une robe verte, comme celle de sa sœur. (Ze droeg een groene jurk, een zelfde als die van haar zus)

- (mnl. mv) Elle portait  des colliers voyants comme ceux de sa sœur. (Ze droeg opvallende kettingen, net zoals die van haar zus)

- (vrl. mv) Elle portait des chaussures à talons comme celles de sa sœur. (Ze droeg schoenen met hakken, net als die van haar zus)

4 - ceci, cela, ça zijn onzijdige vormen van het aanwijzend voornaamwoord en staan op zichzelf. Er hoort geen zelfstandig naamwoord bij, en de betekenis is dit, dat , het.   - Tu as vu cela ? (Heb je dat gezien?)

Zie hieronder, bij Bijzonderheden:

Bijzonderheden

Sommige aanwijzend voornaamwoorden (ceci, cela, ça) kunnen onzijdig van geslacht zijn om voorwerpen of abstracte situaties (een handeling, een ding, een begrip etc.) aan te duiden en in dat geval blijven ze mannelijk enkelvoud  :

- Ta conduite est contraire aux lois en vigueur et ça va te coûter cher. (Je (rij)gedrag gaat tegen de geldende wetten in en dat zal je duur komen te staan)


- La vie est belle, cela est évident. (Het leven is mooi, dat is duidelijk)
- La richesse, ça m'est égal. (Rijkdom, daar geef ik niet om)

5 - CE   (het, dat)

wordt meestal als onderwerp gebruikt en altijd voor het werkwoord être : 

- C'est du bon travail, (dat is mooi werk) of voor een betrekkelijk voornaamwoord : ce qu'il faut retenir, c'est la morale. ( (dat) wat je moet onthouden is het fatsoen) 

6 - CE wordt samengetrokken vóór een kinker :

- C'est demain ton anniversaire. Morgen is het je verjaardag/het is morgen je verjaardag)

7 - Het aanwijzend voornaamwoord met het woordje  -ci er achter is al een voorbeeld van samentrekkking:

- Si vous me laissez choisir, je prends celui-ci. (Eigenlijk was het : celui qui est ici : als u me laat kiezen, dan neem ik deze hier).

8 - Soms staat het woordje - là met verbindingsstreepje bij het aanwijzend voornaamwoord, en dit geeft aan dat het aangewezen object zich verder weg bevindt :

- Si vous me laissez choisir, je prends celui-là. (Eigenlijk was het : celui qui est là, loin de moi : als u me laat kiezen, dan neem ik die daar).

9 - celle-ci, celui-ci, celle-là, celui-là : Wanneer er twee personen of voorwerpen genoemd worden, gebruikt men  celle-ci, celui-ci voor de dichtstbijzijnde personen of voorwerpen, en celles-là, celui-là voor de personen of voorwerpen die het meest ver weg staan.

- La rose et la pomme ne sont pas comparables, celle-ci (la pomme) est un fruit, celle-là (la rose) est une fleur. (Een roos en een appel kun je niet vergelijken; dit (de appel) is een vrucht, en dat (de roos) is een bloem)
10 - ceci, cela hebben dezelfde functie als de voornaamwoorden uit de paragraaf hierboven, maar men kan cela gebruiken om een zojuist genoemd item aan te duiden:
Ayez une tenue correcte, n'oubliez pas cela, (nette kleding aandoen, vergeet dat niet), of ceci om iets aan te duiden dat nog niet genoemd is: n'oubliez pas ceci, la tenue correcte est exigée (vergeet het volgende niet: nette kleding is vereist).
11 - Wanneer het werkwoord être tussen twee hele werkwoorden in staat, dan moet CE gebruikt worden en moet vóór het tweede infinitief (hele werkwoord)  staan :

- Aimer, c'est vivre. (Beminnen, dat is leven)

Behalve: als het tweede werkwoord een ontkenning heeft :

- Tricher n'est pas jouer. (En niet : tricher   CE  n'est pas jouer). (Valsspelen is niet spelen)

12 - Wanneer de zin begint met CE, gevolgd door de voornaamwoorden qui, que, quoi,of dont  en een werkwoord  met een zelfstandig naamwoord of een heel werkwoord, dan moet CE herhaald worden in de tekst:

- Ce qui me ferait plaisir, c'est le voyage en mer. (En niet ► ce qui me ferait plaisir   serait   le voyage en mer). (Wat me plezier zou doen, is een zeereis)