C'EST / CE SONT : GEBRUIK; FRANS LEREN; GRAMMATICA; VIVIENNE STRINGA

C'EST en CE SONT

Het werkwoord ÊTRE in combinatie met CE (dit, het) kan in het enkelvoud staan:  C'EST (het is). 

En ook in het meervoud : CE SONT (het zijn). Maar wanneer ?

C'EST = bij het benadrukken van iets of iemand. Als na het werkwoord ÊTRE een persoonlijk voornaamwoord komt enkelvoud (moi, toi, lui, elle ) ; en in het meervoud de eerste en tweede persoon  (nous, vous) :

- C'est moi le meilleur. (Ik ben de beste.)
- C'est toi qui as frappé à la porte ? (Heb jij aan de deur geklopt?)
- C'est nous qui sommes responsables de ce travail. (Wij zijn verantwoordelijk voor dit werk)
- C'est vous qui arbitrerez la rencontre. (U gaat de ontmoeting bemiddelen.)

C'EST: = Als na het werkwoord être een opsomming komt van dingen of personen die benadrukt moeten worden en waarvan de eerste enkelvoud is:

- C'est le bleu et le vert que je préfère. (Ik vind de blauwe en de groene het mooist.) (...van deze truiencollectie, bijv.)
- C'est le chien et le chat qui sont les plus aimables. (Honden en katten zijn het liefst.)
(...van alle huisdieren, bijv.)
- C'est le soleil, la mer, les prix, le dépaysement qui attirent le plus les touristes dans ces lieux.
(De toeristen worden in dit gebied het meest aangetrokken door de zon, de zee, de prijzen en het gevoel er helemaal uit te zijn.) (antwoord op de vraag voor een toeristische gids waarom toeristen hier graag heen gaan, bijv.)

CE SONT : = als na het werkwoord être een zelfstandig naamwoord in het meervoud komt, of een persoonlijk voornaamwoord in de derde persoon meervoud (eux, elles) :

- Ce sont les chiens qui s'étaient échappés de leur enclos.
(De honden zijn uit de omheining ontsnapt.) (...en niet de katten in dit asiel, bijv.)
- Ce sont eux qui auraient dû battre le record.
(Zij hadden het record moeten breken) (en niet de huidige winnaars, bijv.)

OPMERKING:

Bij een opsomming: Het wordt CE SONT wanneer de opsomming wordt aangekondigd en dan ook na die aankondiging komt :  

-  Il y a en France quatre grands fleuves : ce sont la Seine, la Loire, le Rhône et la Garonne. (Er zijn in Frankrijk vier grote rivieren: dat zijn de Seine, de Loire, de Rhône, en de Garonne.

Het blijft C'EST als het meervoudswoord dat na het werkwoord ÊTRE komt niet bij ÊTRE hoort: 

- C'est des conditions de séjour que les touristes se plaignent.
(Het werkwoord ÊTRE heeft hier geen onderwerp of bepaling :  "Het is OVER de verblijfsomstandigheden dat de toeristen klagen" / De toeristen klagen (juist) over de verblijfsomstandigheden ► als antwoord op de vraag waarover de toeristen (het meest) klagen, bijv.)

- Ce sont les touristes qui se plaignent des conditions de séjour.
(Hier is er wel een onderwerp dat bij het werkwoord ÊTRE hoort: Het zijn de toeristen die zich beklagen over de verblijfsomstandigheden.)

C'EST, CE SONT, CE DOIT ÊTRE, CE PEUT ÊTRE, C'EST QUE, SI CE N'EST

DIVERSEN

Wanneer het onderwerp van het werkwoord ÊTRE een woord is dat een tijdstip of een geldbedrag aangeeft, dan kan het werkwoord zowel in het enkelvoud als in het meervoud staan: 

- C'était / Ce sont trois heures qui sonnaient au clocher.
(Het was drie uur dat de klok sloeg.).
- C'était/ Ce sont cinq années de guerre racontées. (Het waren vijf jaren van oorlog die verteld werden.)

Bij de uitdrukking si ce n'est in de betekenis "behalve/ uitgezonderd", dan mag het enkelvoud blijven:  

- Si ce n'est eux, quelles personnes auraient pu réussir.
("Behalve hen, welke anderen hadden kunnen slagen/ Als zij het niet waren, wie anders had dan wel kunnen slagen".)

 Bij de uitdrukkingen ce doit être, ce peut être : als er een meervoudsvorm komt (van een zelfstandig naamwoord of persoonlijk voornaamwoord), dan kunnen deze werkwooorden, te weten devoir, pouvoir zowel in het enkelvoud als in het meervoud staan.

- Ce doit être les invités de la cérémonie qui arrivent.
(Dat zullen de gasten van de plechtigheid zijn die er aankomen.)
- Ce peut être les avantages du métier qui vous attire.
(Het kunnen de voordelen van dit beroep zijn waardoor u aangetrokken wordt.)  

Bij de uitdrukking  c'est ... que : als er hierna een voorzetsel komt dat de bepaling inluidt, dan blijft het werkwoord ÊTRE in het enkelvoud staan :    

- C'est contre les mauvaises conditions de logement qu'ils se plaignent. (Het is tegen de slechte woonomstandigheden dat ze zich beklagen)

 - C'est pas devant les ministères que les paparazzis attendent.
(Paparazzi wachten niet voor de ministeries, maar juist achter de ministeries.)
- C'est pour de meilleurs conditions qu'ils se battent.
(Het is voor betere voorwaarden dat zij strijden)

- C'est dans les containers que ces produits sont transportés.
(Deze produkten worden in containers vervoerd)

- Ce sont par bandes qu'ils attaquent.◄(Fréquent, maar fout ) Het moet zijn: ►  C'est par bandes qu'ils attaquent. (Ze vallen in bendes aan.)