Pronoms relatifs; BETREKKELIJK VOORNAAMWOORDEN FRANS; GRAMMATICA; VIVIENNE STRINGA; FRANS LEREN

HET BETREKKELIJK VOORNAAMWOORD 2

Het betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een eerder genoemd zelfstandig naamwoord en/ of een betrekkelijke bijzin. Men vervangt een zelfstandig naamwoord of de situatie om niet steeds hetzelfde te hoeven herhalen. Dit te vervangen deel of woord noemt men het antecedent (het voorafgaande, het eerder genoemde). In het Nederlands heeft het betrekkelijk voornaamwoord ongeacht de functie in de zin dezelfde vorm:
 Frans leren De man die zingt is een tenor. Hier is 'man' het onderwerp.  'Die' voor woorden die het lidwoord 'de' hebben.

 Frans leren Het meisje dat zingt is mijn buurmeisje. Hier is 'het meisje' het onderwerp. 'Dat' voor woorden die het lidwoord 'het' hebben.

 Frans leren De man die ik zie is een buurman. Hier is 'man' het lijdend voorwerp. Ook hier weer 'die' voor woorden die het lidwoord 'de' hebben.

 Frans leren Het meisje dat ik hoor heeft veel talent. Hier is 'het meisje' lijdend voorwerp, en ook hier weer gebruiken we 'dat' voor woorden die het lidwoord 'het' hebben.

Dus in het Nederlands hoeven we bij een betrekkelijk voornaamwoord geen rekening te houden met de functie van het woord in de zin. 

Maar in het Frans moet je wel rekening houden met de functie van het antecedent in de zin, met name of het antecedent onderwerp of lijdend voorwerp is:

Frans leren L'homme qui chante est un ténor. (De man die zingt is een tenor. Hier is 'man' het onderwerp:  de man zingt.) Qui is het betrekkelijk voornaamwoord voor het onderwerp en verwijst naar het woord homme en is het onderwerp van het werkwoord chante. Daarmee begint de bijzin/bijstelling qui chante.)

Frans leren L'homme que je vois est un voisin. (De man die ik zie is een buurman. Hier is 'man' het lijdend voorwerp, en 'ik' het onderwerp:  ik zie.) Que is het betrekkelijk voornaamwoord voor het lijdend voorwerp en verwijst naar het woord homme en is het lijdend voorwerp van het zinsdeel 'ik zie' (► Wat of wie zie ik?). Hiermee begint de bijzin/bijstelling 'que je vois'). In het volgende schema staan ze per functie ingedeeld, en daarna volgen er enkele voorbeelden.

Zie ook Betrekkelijk voornaamwoord 1

QUI : Die, dat, wie

QUE : Wat, dat

OÙ : waar, vanwaar, waarop

Betrekkelijk voornaamwoord

ONDERWERP

personen/ voorwerpen

Betrekkelijk voornaamwoord

LIJDEND VOORWERP

personen/ voorwerpen

Betrekkelijk voornaamwoord

BETREKKING van plaats / tijd

voorwerp

à / de / en / pour / sans + QUI

 

de / par / jusque + OÙ

Betrekkelijk voornaamwoord

MET VOORZETSEL

MEEWERKEND VOORWERP

personen

 

Betrekkelijk voornaamwoord

BETREKKING/BEPALING VAN PLAATS

voorwerpen

QUI kan ook een VRAAGWOORD zijn
Aan het begin van de zin:
WIE ?

QUE kan ook een VRAAGWOORD zijn
Aan het begin van de zin:
WAT ?

OÙ kan ook een VRAAGWOORD zijn
Aan het begin van de zin:
WAAR ?

 

Enkelvoud
Meervoud

 

Personen, dingen
Personen, dingen

Mannelijk

lequel, (welke, die)

duquel [de + le = DU + quel] (van wie, waarvan)

auquel [à + le = AU + quel] (aan wie, waaraan)

pour lequel, sur lequel, etc. (voor wie, waarop)

lesquels,   (welke, die) 

desquels [de + les = DES + QUELS] (van wie, waarvan)

auxquels [ à + les = AUX + QUELS] (aan wie, waaraan)

pour lesquels, sur lesquels, etc. (voor wie, waarop)

Vrouwelijk

laquelle   (welke, die) 

de laquelle [geen samentrekking] (van wie, waarvan)

à laquelle [geen samentrekking]  (aan wie, waaraan)  

pour laquelle, sur laquelle, etc.  (voor wie, waarop)

lesquelles    (welke, die)  

desquelles [ de + les = DES] (van wie, waarvan)

auxquelles [à + les = AUX + QUELLES ]  (aan wie, waaraan)

pour lesquelles, sur lesquelles, etc.  (voor wie, waarop)

Betrekkelijk, onbepaald

qui, que, quoi, dont, où (die/wie, dat, wat, waarvan/van wie, waar)

Voorbeelden

Personen:

Frans leren La personne pour laquelle tu travailles, n'est pas très honnête.

(De persoon voor wie jij werkt, is niet erg eerlijk.)

Frans leren Le patron auquel il est soumis, est très dur avec ses employés.

(De baas aan wie hij onderworpen is, is heel hard tegen zijn werknemers.)

Vormen

Het betrekkelijk voornaamwoord heeft :

  - 1 - eenvoudige vormen (verwijzen rechtstreeks naar een znw, worden niet verbogen)

Qui, que, quoi, dont, où :

Frans leren Le facteur qui vous a porté la lettre. (De postbode die u de brief bracht) = onderwerp

Frans leren La recette que vous m'avez donnée. (Het recept dat u me gegeven heeft) = lijdend voorwerp (onderwerp is hier 'U')

Frans leren plantez des fleursbon vous semble. (U mag bloemen planten waar u maar wilt)

Frans leren Je vais passer mes vacances vous savez. (U weet wel waar ik op vakantie ga)

- 2 - complexere vormen (worden verbogen naar het geslacht en getal van het znw waarnaar zij verwijzen en hebben dus verschillende vormen).

Lequel, laquelle, duquel, de laquelle, auquel, à laquelle, lesquels, lesquelles, desquels, desquelles, auxquels, auxquelles, etc.:

Deze worden gebruikt wanneer er een voorzetsel of een bepaling bij het (werk) woord, zelfstandig naamwoord of zinsdeel staat waarnaar verwezen wordt. Let op het woordje QUEL dat hierbij wordt gebruikt. In de vertaling achter de voorbeeldzinnen zien we waarom dit woordje gebruikt wordt, en wat de betekenis eigenlijk is. Om deze complexere vormen te maken moet men weten hoe het werkwoord waarnaar verwezen wordt, in elkaar zit, en met welk voorzetsel het gebruikt wordt:

[circuler sur] Nous circulons sur une autoroute. Cette autoroute est large. L'autoroute sur laquelle nous circulons, est large.

(Wij rijden op een snelweg. Deze snelweg is breed. De snelweg waarop [op welke] wij rijden, is breed.)

Frans leren [travailler pour] Je travaille pour une société. Cette société est en train de s'agrandir. La société pour laquelle je travaille, est en train de s'agrandir.

(Ik werk voor een bedrijf. Dat bedrijf is aan het groeien. Het bedrijf waarvoor [voor welke] ik werk, is aan het groeien.)

Frans leren [faire référence à] Je fais référence à des événements. Les événements auxquels je fais référence. (Ik verwijs naar gebeurtenissen. De gebeurtenissen waarnaar [naar welke] ik verwijs)

 Frans leren [aspirer à] J'aspire tant à des vacances. Ces vacances auxquelles j'aspire tant.

(Ik verlang zo naar vakantie. De vakantie waarnaar [naar welke]  ik zo  verlang)

Frans leren [faire attention à] Il fait attention à ces dangers. Les dangers auxquels il fait attention. (Hij let goed op deze gevaren. De gevaren waarop [op welke]  hij let.

- 3 - : DUQUEL etc. : kan voor personen of voorwerpen zijn. Het is een samentrekking van DE + lequel, etc.

(Zie schema boven) Echter, deze samenstelling wordt steeds minder vaak gebruikt omdat het steeds vaker vervangen wordt door het woordje DONT (= de + qui, que, quoi); zie nummer 4 hieronder. Enkele voorbeeldzinnen:

Frans leren [retirer de] Nous avons retiré les poissons de cet aquarium. L´aquarium duquel nous avons retiré les poissons. (Wij hebben de vissen uit dit aquarium gehaald. Het aquarium waaruit  [uit welke] wij de vissen hebben gehaald.)

Frans leren [habiter près de] Les filles habitent près de la tour. Cette tour est très connue. La tour  près de laquelle les filles habitent, est très connue. (De meisjes wonen vlakbij de toren. Die toren is erg bekend. De toren    [dichtbij welke] waar  de meisjes dichtbij  wonen, is erg bekend.

- 4 - : een speciaal woord is  DONT: (waarvan, van wie)

DONT   is een woordje dat altijd naar een bepaling met DE erin verwijst. Het betekent waarvan, of soms ook van wie.  

Frans leren [parler DE] Vous me parlez de cette personne. La personne dont vous me parliez. (de persoon over wie u het heeft [ waarvan u spreekt])

Frans leren Le livre dont il parle est splendide. ("parler de" = praten van, over; dus de vertaling wordt dan:  "het boek waarvan/waarover hij praat is geweldig")

DONTkan verwijzen naar personen of voorwerpen :
Frans leren Les salariés dont les revenus sont faibles (De werknemers waarvan de lonen laag zijn)

Functies 

Frans leren L'homme qui chante est un ténor.

(L'homme, qui = lequel homme de man die , chante est un ténor).
qui verwijst naar het antécédent "homme" (staat er voor). Het voornaamwoord "qui" is de verbinding tussen de twee zinsdelen.

- 5 - Om verwarring te voorkomen om te weten waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, dient het betrekkelijk voornaamwoord zo dicht mogelijk op het antecedent te staan:

Frans leren J'ai des friandises pour mes enfants qui sont dans mon sac. (Ik heb snoepjes voor de kinderen die in mijn tas zitten) Iedereen zal weten dat het de snoepjes zijn die in de tas zitten en niet de kinderen, maar grammaticaal gezien kunnen de kinderen hier ook in de tas zitten.

Beter is om te zeggen : J'ai, pour mes enfants, des friandises qui sont dans mon sac. (Ik heb, voor de kinderen, snoepjes die in mijn tas zitten.)

- 6 - Het komt soms voor dat er betrekkelijk voornaamwoorden in de zin staan qui, que, quoi, où zonder antécédent : dit gebeurt meestal in gezegdes of uitdrukkingen.

Frans leren Qui aime bien , châtie bien.(Verondersteld wordt:  celui qui aime bien, degene die)

Frans leren Qui chante jeudi, pleure vendredi.

 - 7 -kan alleen verwijzen naar voorwerpen en staat in een bijwoordelijke bepaling van plaats of van tijd.

(dit kan men controleren door de vraag te stellen: waar/ waarin/wanneer/ welk jaar...?)

Frans leren Adam va à l'usine où son frère travaille. ( Adam gaat naar de fabriek waar zijn broer werkt. ) à l'usine   = bijwoordelijke bepaling van plaats
Frans leren Juliette se souvient de cette fameuse année elle avait obtenu son diplôme. (Julie herinnert zich dat fameuze jaar waarin zij haar diploma behaalde.) cette fameuse année = bijwoordelijke bepaling van tijd.

- Bijzonderheden van het betrekkelijk voornaamwoord :

- 8 - QUE, QUI kunnen personen of voorwerpen zijn :

Frans leren L'enfant que j'aime est parmi nous. Frans leren L'enfant qui a récité cette poésie est jeune. Frans leren Voici le chemin qui mène à Rome.

- 9 - QUOI kan alleen voor voorwerpen :

Frans leren Il a de quoi travailler. (Hij heeft wat [genoeg om te} om te werken.)

- 10 -  LEQUEL, etc. kan voor  personen of voorwerpen zijn.

- 11 - AUQUEL, etc. kan voor personen of voorwerpen zijn.

- 12 - QUI, QUE, QUOI kunnen ook vragende voornaamwoorden zijn :  

Frans leren Qui parmi vous a les cheveux blonds ? ( qui vragend voornaamwoord: wie? ).

- 13 - QUOI QUE is een voornaamwoord (+ subjonctif: Wat ... ook maar... ) ;  quoique is een voegwoord dat betekent  "hoewel".

(Het wordt ook wel gebrukt als "bien que").

Frans leren Quoi que vous décidiez je partirai.

(Voornaamwoord in twee woorden wat u ook beslist, ik zal toch vertrekken )

Frans leren Quoique riche, il n'est pas généreux. Eén woord.

(Voegwoord in één woord bien que riche, il n'est pas généreux : ook al is hij rijk, hij is niet vrijgevig / hoewel hij rijk is, hij is niet vrijgevig.)

Quoique/Quoi que

-14 -is een betrekkelijk voornaamwoord dat ook gebruikt kan worden als simpel lijdend voorwerp :
Frans leren Le magasin, travaille Paul, est très grand.

(Dire Le magasin, dans lequel travaille Paul, est très grand; De winkel, waar (in) Paul werkt, is heel groot).