Tijdsbepalingen; GEBRUIK EN VOORBEELDENTijdsbepalingen; GEBRUIK EN VOORBEELDEN; Frans leren; GRAMMATICA; VIVIENNE STRINGA

Tijdsbepalingen ; GEBRUIK EN VOORBEELDEN

In het Frans worden tijdsbepalingen en tijdsduur altijd duidelijk aangegeven, terwijl men in het Nederlands tijdsbepalingen ook vaak (tussen haakjes) kan weglaten.

Vandaar dat het belangrijk is om een tijdsduur of tijdsbepaling goed aan te geven in het Frans, anders zorgt dit voor misverstanden.

Hieronder staan de woorden zoals die in het Frans gebruikt worden, daarna een tabel met woorden voor de directe en indirecte rede, gerangschikt op tijdsbepaling met vertaling, en daaronder een tabel met de tijdsbepalingen die men kan gebruiken in de hoofd- en bijzin.

Tijdsduur in het Nederlands

Frans

Voorbeeld

Vertaling

Sinds

depuis

J'attends depuis mardi dernier

Ik wacht sinds afgelopen dinsdag

(Al / nu)

Il y a

Il y a dix minutes que je suis ici

Ik ben hier (nu) tien minuten.

(Het is nu al...dat...)

Cela fait...que

Cela fait dix minutes que je suis ici

Ik ben tien minuten hier.

(gedurende) + tijdseenheid

Pendant

Je l'attends encore pendant dix minutes, puis je pars.

Ik wacht nog tien minuten op hem, en dan ga ik.

 

 

Je passerai pendant un quart d'heure pour vous dire bonjour.

Ik kom een kwartiertje bij jullie langs om gedag te zeggen.

 

 

J'ai été absent de Paris pendant tout le mois d'août.

 Ik was de hele maand augustus niet in Parijs.

(voor)  

Pour

Nous partons jeudi pour quinze jours.

Donderdag gaan wij twee weken weg (donderdag vertrekken wij voor 2 weken)

Geleden

Il y a (+volt.dlw) 

Je l'ai rencontré à l'école, il y a  dix ans .

Ik heb hem op school leren kennen, tien jaar geleden.

Over

Dans

Je vais partir en vacances dans deux jours.

Over twee dagen ga ik op vakantie.

In, binnen

En

J'ai lu ce livre en deux heures.

Ik had dit boek in twee uur uit.

 

 

Le matin, je me prépare en cinq minutes.

s Ochtends ben ik binnen vijf minuten aangekleed.

 

 

Ce train fait Paris- Marseille en quatre heures.

Deze trein rijdt in vier uur van Parijs naar Marseille.

Directe rede

Tijdsbepaling op het moment van spreken

TIJDSBEPALING en CHRONOLOGIE

Indirecte rede

 Opsomming en/ of beschrijving in een bepaalde tijdsduur : Verwijzing naar een ander moment dan het moment van spreken

maintenant (nu)

à ce moment-là (op dat moment)

aujourd'hui  (vandaag)

ce jour-là (op die dag)

hier (gisteren)

 la veille  (de dag ervoor)

avant-hier (eergisteren)

l'avant-veille (twee dagen ervoor)

demain (morgen)

le lendemain (de dag erna)

après-demain (overmorgen)

le surlendemain (twee dagen erna)


(vorige week)La semaine dernière

Le mois dernier (vorige maand)


(de week ervoor) La semaine précédente

Le mois précédent (de maand ervoor)


(volgende week)La semaine prochaine

Le mois prochain (volgende maand)


(de week erna)(d'après) La semaine suivante

Le mois suivant (d'après) (De maand erna)

Il y a 5 ans (vijf jaar geleden)

5 ans plus tôt (5 jaar eerder)

Dans 5 ans (Over 5 jaar)

5 ans plus tard (5 jaar later)

autrefois, jadis  (vroeger)

auparavant (daarvoor)

jusqu'ici

jusque là (tot dan toe, tot daar)

dernièrement, récemment (laatst, onlangs)

peu avant (kort daarvoor)

prochainement, sous peu

peu après, quelques temps après (kort daarna, korte tijd later)

TIJDSBEPALING HOOFD- EN BIJZIN aan de hand van de GRAMMATICALE WERKWOORDTIJDEN

In het Nederlands gebruikt men de OVT het meest (de gewone verleden tijd). In het Frans echter zijn er meerdere verleden tijden die preciezer en gedetailleerder aangeven wat de gebeurtenis was.

Hierdoor kan het wat moeilijker worden om de juiste tijdsbepalingen toe te passen in hoofd- en bijzin. Hieronder staan de verschillende manieren om de juiste tijden aan te kunnen geven in hoofd- en bijzinnen.

TIJDEN

TIJDBEPALING  HOOFD- EN BIJZIN

 

A. Présent (tegenwoordige tijd)

Elle dort (zij slaapt)

GELIJKTIJDIGHEID (Simultanéité ou concommitance)

Présent (tegenwoordige tijd):

Elle chante quand elle prend son bain. (Zij zingt als ze een bad neemt)

Passé (verleden tijd):


)namtoen ze een bad zong son bain  (Ze prenait quand elle chantait Elle

Elle prenait son bain quand il est arrivé (Ze nam net een bad toen hij aankwam)

Futur (toekomende tijd):

Il écoutera la radio quand son émission y passera (Hij zal naar de radio luisteren als zijn uitzending komt)

B. Passé

(verleden tijden)

Imparfait (onvoltooid verleden tijd)

La mer était belle

(de zee was kalm)

Passé composé (voltooid deelwoord)

 Paul est venu hier.

Paul is gisteren gekomen)

Manon a eu son cadeau hier.

(Manon heeft haar cadeau gisteren gekregen)

Passé simple:

Jean prit peur à la vue du désastre

(Jean werd bang toen hij de ramp zag)

 1. Een voorafgaande gebeurtenis in het Verleden (Antériorité dans le passé chronologique) In de verleden tijd 

Plus que parfait (Voltooid deelwoord met hulpwerkwoord in de verleden tijd)

Quand il est rentré chez lui, elle avait fait sa valise. (Toen hij thuis was gekomen/ thuiskwam, had zij haar koffer al gepakt)

Passé antérieur (Voltooid deelwoord met hulpwerkwoord in de passé simple)

Quand il fut remis de ses efforts, il alla faire une promenade. (Toen hij van zijn inspanningen was bekomen, ging hij een wandeling maken)

passé surcomposé ('dubbel voltooid verleden tijd') (zeldzaam gebruikt)

Quand il a eu fini de parler, j'ai enfin pu lui dire ce que je pensais. (Toen hij uitgepraat was kon ik hem eindelijk vertellen wat ik er van vond)

avant de + hele werkwoord)

Avant de partir, elle a eteint la lumière. (Voordat ze wegging deed ze het licht uit)

avant que + subjonctif

Nous avons pris beaucoup de photos avant qu'il fasse trop sombre. (We hebben veel foto's gemaakt voor het te donker werd)

2. Een voorafgaande gebeurtenis in de toekomst (Antériorité dans le futur chronologique)

futur antérieur

J'aurai fini mon travail quand tu rentreras (Als jij thuis zult komen, zal ik mijn werk af hebben).

C. Futur

futur proche

Je vais partir car je m'ennuie

(Ik ga want ik verveel me)

futur simple

Je partirai à 5h.

(Ik vertrek om 5 uur)

C. Postériorité(naderhand)

après + zelfstandig naamwoord

après + hele werkwoord

Après avoir dîné, nous sommes allés au cinéma. (Nadat we hadden gegeten zijn we naar de film gegaan)

Après avoir dîné, nous irons au cinéma. (Na het eten zullen we  naar de film gaan)

après que + voltooid deelwoord

Après qu'il est arrivé, nous sommes sortis dîner. (Nadat hij was aangekomen zijn we uit eten gegaan)

Après qu'il fût arrivé, nous sortîmes dîner. (Nadat hij was aangekomen zijn we uit eten gegaan)