Twee weken Holland. Paul Verlaine (20)
We rijden te vierklauwe over de stenen en betreden weer de grond om een weelderig lokaal binnen te stappen, waar we onthaald worden door een hele groep jongeren, wier uitzicht de grootste en de meest vrolijke sympatie uitstraalt.
Goed voorteken. Ik kijk het salon binnen, voor zover ik me nog herinner, met grijs behangen en vol lampen, waar ik moet spreken. Intussen lopen prachtige lakeien rond met een keuze van dranken. Ik drink een warme grog. Waar ligt mijn ei ? Geen ei ! Och ! dan maar zo op de vijand in. En ik treed het salon binnen, zeer bezet met veel jongeren, enkele dames, -hier en daar een grijze kop, naar men mij zegt behorend aan ‘bijgedraaide’ professoren.
Om het even ! toen ik in de loop van mijn lezing, ongeveer dezelfde als mijn tweede in Den Haag, aan het fragment kwam waar zich het woord ‘voyou’ bevindt, liet ik het luidop klinken en het vond een opzienbarende weerklank. Vanzelfsprekend verliep de lezing met een bijna stormachtig applaus !
Maar Amsterdam verwacht mij. We nemen afscheid van de heren en enkele nagebleven dames ; de zweep erop en we zitten in een bierhuis vlak bij het station - we hebben nog een dik halfuur voor ons en intussen moet te Leiden een trein stoppen, die uit Amsterdam komt; een paar minuten later doet een kleine delegatie haar intrede, aangevoerd door de heer Tak - een type !
Eindelijk eens een Hollander, zoals men zich die in Frankrijk voorstelt, ook in Europa, vermoed ik. Groot, dik, opgeruimd, lurkend aan een enorme pijp.
P.L. Tak heeft lang in Leiden gestudeerd ; als vrolijke broer heeft hij er heel wat gerucht gemaakt. Leefde in Parijs en spreekt uitmuntend Frans. Wierp zich in de journalistiek waar hij iemand is. Enige tijd geleden was hij redakteur van een radikaal blad, dat hij verliet omdat zijn ideeën eerder naar het socialisme neigden. Niet al te positief, maar veel gezond verstand, uitstekende vriend, populair in de kroegen van de modernen, thans politiek redakteur van de ‘Nieuwe Gids’, een avant-garde blad, literair, artistiek ... en politiek.
Na enkele schiedam-bitters te hebben gedronken en een paar batavia-sigaren te hebben verwerkt, breken we het beleg op, Toorop, Tak en zijn kompanen. Zilcken blijft wachten op de eerstkomende trein voor Den Haag, en we kruipen, om er een geweldige rookpartij van te maken, in een van die goeie, gerieflijke kompartimenten eerste klas, die onze Compagnie du Nord best een beetje zou mogen plagiëren.
Wat een goeie wagens toch, die Hollandse eerste! Brede zitplaatsen, gerieflijk, en 's winters zeer te waarderen, niet van die metalen ‘dingen’, waarop de voet geen houvast krijgt en die brutale bedienden plots van onder u wegtrekken om u ... een paar andere toe te gooien, bijna even lauw, en dit met de (voor hen) blijde kreet : ‘Opgepast voor de voeten, wie er heeft !’ Hier wordt de trein verwarmd door de hitte van de lokomotief zelf, waarschijnlijk gekoncentreerd in dikke buizen: in elk geval, waar ge ook uw voeten plaatst, ge wordt een zachte warmte gewaar en in de coupé heerst een sfeer van huiselijke gezelligheid in plaats van tochten en wateruitwasemingen, die het voorrecht zijn van onze beste plaatsen in de trein. Opgekomen nevel houdt het maanlicht tegen, dat nochtans doordringt, zoals de lantaren van de palfrenier door de wasem van de stal ook nog voldoende klaarte verspreidt. Aan de ene kant bemerk ik, naar het me voorkomt, lange strepen water, -eindeloze zwaarden als het ware gezwaaid in vals licht, elders, voor zover de steeds dikker wordende mist me toeliet na te gaan, een gevuld platteland met talrijke dorpen. Tak, zowel levende encyklopedie als prettig prater, leert mij dat de glanzende strepen kanalen zijn, en het welgedane goedbevolkte platteland, waarvan ik nauwelijkes de vormen zie ... de Haarlemmermeer.
Dit is een bondige uitleg, die tot eer strekt van de Hollanders - onze bijna tijdgenoten. De oorspronkelijke Haarlemmermeer ging in oeroude tijden vlug samenvloeien met andere kleine meertjes en de constante overstromingen in dit land zonder dijken schonken deze massa uitgestrekt water, waarvan de omtrek in de 17de eeuw niet geringer was dan vierenveertig kilometer, vlug haar grootte. Dit meer of liever deze zee, zoals men vroeger zei, en waar vloten van zeventig schepen slag hadden geleverd, deze zee, zeg ik, liep dikwijls over en telkens waren de verwoestingen geweldig. Maar in 1836 werd Leiden wild overstroomd en dreigde te vergaan. Men vreesde ook erg voor Amsterdam en voor gans Holland. Toen (1839) namen de Staten-Generaal (het parlement van dit land), een opperste beslissing.