Twee weken Holland. Paul Verlaine (6)
Rotterdam
Na ‘t groene land te hebben overschreden
Vol geleid water, waar op elke hoek
Een windmolen het deurenstel regeert
Voor ‘t machtig spel van de wijd-open sluizen,
Die meren vormen vol intense weemoed,
Bijna somber in bloedend avondgoud
Van zwarte lucht, waar een zwart zeil of soms
Een zwarte dam aan 't dwalen is en ‘t dansen.
De trein, hels en verwoed onder het maanlicht,
Doet plots aan zwervend dansen op zijn beurt
En dondert eensklaps als in ovenlicht
Zeer zacht en blij, teer-bruin van weerschijn,
Een beetje rozig, als een geile deerne
Verzadigd, rijdt tussen tralies door
Boven een stad met schijn-bedaarde daken,
Langs ramen, waar ‘t bestaan, kalm en waar
Zich gaat vertonen zuiver, sterk en goed,
Na al het gruwzame van wak en lucht,
Om tussen de gordijnen neer te zien
Op ‘t felle jagen van ons ijlend rijden.
En na een korte halte in het station te Rotterdam trekt de trein opnieuw de nacht in. Hij moet, want het is nacht, - tussen water door langs stroken groen (hoe het anders gezegd ? schellen groen, stukken, enz. ?), dan, na water in reepjes en plakjes, tussen groter oppervlakten met zwarte zeilen en dansende boordlichten in het donker, en uitzichten op windmolens, die met hun stilstaande wieken grote kruisen vormen op de zwart-rode hemel.
Ongeveer een uur na dit stil vertier, maar meer nog groots spektakulair vertoon, fluit de lokomotief gerekt - en we rijden het Haagse station binnen.
‘ Den Haag ! Den Haag !’ blaffen de blaffers. Ik vraag me af waar ik ben in mijn uiterste verwarring, want ik dacht dat men La Haye moest zeggen, o monsieur Perrichon! (Londres, dat de Engelsen London noemen! Enz. !)