Grammatica, De verleden tijden, Les temps du passé, Frans leren

LE PASSÉ des verbes : DE VERLEDEN TIJDEN

In het Frans worden de diverse verleden tijden niet allemaal op dezelfde manier gebruikt als in het Nederlands. Hieronder worden de meest gebruikte verleden tijden uitgelegd: l'Imparfait, le passé composé, le plus-que-parfait en le passé récent.

Voor een schematisch overzicht, zie ook deVerleden tijden

Voor een andere uitleg, zie ook L'imparfait of de passé composé

Eén van de moeilijkere dingen van het Franse werkwoord in vergelijking met het Nederlands is de keuze te maken tussen de gewone verleden tijd (IMPARFAIT)  of het voltooid deelwoord met hulpwerkwoord (LE PASSÉ COMPOSÉ, de voltooid tegenwoordige tijd): Hij schreef een brief of Hij heeft een brief geschreven? In het Nederlands kunnen we in principe beide gebruiken, maar in het Frans is dit echter veel preciezer vastgelegd.

LE PASSÉ COMPOSÉ of L'IMPARFAIT ?

De OVT IMPARFAIT of de voltooid tegenwoordige tijd PASSÉ COMPOSÉ ?

In het Nederlands gebruiken we, om een verhaal in de verleden tijd te vertellen, bijna altijd de gewone verleden tijd (de Onvoltooid Verleden Tijd, in het Frans l'IMPARFAIT):

" Toen ik klein was, speelde ik piano. Op een dag ging ik voor de koningin spelen. De dag waarop ik voor de koningin speelde, was ik twaalf jaar. Het was op het schoolfeest. Het was heel warm toen. Terwijl ik speelde, kletste iedereen. Toen kwam ineens de koningin eraan. Ze klapte. Iedereen stond op. Zo, dat was mjn verhaal." 

Het voltooid deelwoord gebruiken we alleen als het echt niet anders kan, en zou er dan bijvoorbeeld aan het eind van dit verhaaltje zo uit kunnen zien: Zo, nu heb ik mijn verhaal verteld.

In het Frans gebruiken we de gewone onvoltooid verleden tijd (l'imparfait) alleen maar om een herinnering, een beschrijving, een gewoonte en het decor aan te geven van de eigenlijke gebeurtenis die verteld wordt. Deze gewone verleden tijd, l'imparfait, heeft dus een onbepaalde duur. Maar bij het vertellen van de echte gebeurtenis van het verhaal in het Frans moet je het voltooid deelwoord met hulpwrkwoord (de voltooid tegenwoordige tijd) gebruiken: le passé composé. Bovenstaand verhaaltje ziet er dan in het Frans uit als volgt (de voltooide tijd is in het rood, de andere vormen zijn de imparfait):

"Quand j'étais jeune, je jouais du piano. Un jour, j'ai joué devant la reine. Le jour où j'ai joué devant la reine, j'avais douze ans. C'était la fête de l'école. Il faisait chaud. Pendant que je jouais, tout le monde bavardait. Soudain, la reine est arrivée. Elle a applaudi. Tout le monde s'est levé. Voilà mon histoire."

Hieronder nog een ander verhaaltje, dat in het Nederlands haast volledig in de OVT (onvoltooid verleden tijd) kan staan. Vergelijk de werkwoordtijden in het Franse stukje eronder, waarin de IMPARFAIT (OVT) wordt afgewisseld met de passé composé, die de dingen uitdrukt die in feite de werkelijke gebeurtenissen van het verhaal vormen:

***

Gisteren ging ik boodschappen doen op de fiets. Het was mooi weer, de zon scheen, de bomen ruisten in de wind, en ik voelde me in topvorm. Vroeger, toen ik nog in Nederland woonde, deed ik mijn boodschappen altijd op de fiets. Helaas regende het wel vaak. Ik was dus rustig aan het trappen, en ik begon de heuvel te beklimmen waarlangs vroeger een klooster uit de XVI e eeuw stond, dat nu verdwenen is.

Terwijl ik de berg opklom, hoorde ik ineens een geluid, en dat kwam uit een gat in de muur waarlangs ik reed. Ik stopte om het eens van dichterbij te bekijken. Toen ik bij het gaatje kwam, hield het geluid ineens op. Ik hield me een paar minuten heel stil, en toen ineens zag ik een heel klein koppie uit het gat komen: het was een jonge gewonde eekhoorn!

Ik pakte mijn tas en stopte hem erin, en ik keerde weer terug naar huis. Ik deed hem in een doos, en onderzocht hem om zijn wond te bekijken, die tot mijn grote opluchting, alleen maar een kleine snijwond was. Ik wachtte tot de wond weer dicht was en toen liet ik hem in de middag weer vrij. En toen ging ik weer op weg om boodschappen te doen.

**

Hier, je suis allée faire des courses en vélo. Il faisait beau, le soleil brillait, les arbres ruisselaient dans la brise, et je me sentais en pleine forme. Autrefois, quand j’habitais encore aux Pays-Bas, je faisais toujours mes courses en vélo. Malheureusement il pleuvait souvent. Je pédalais tranquillement, et je commençais à monter la côte le long duquel il y avait un cloître au XVIe siècle, qui a disparu aujourd’hui.

Pendant que je grimpais cette côte, tout à coup j’ai entendu un bruit, cela sortait d’un trou dans le mur que je longeais. Je me suis arrêté pour aller regarder cela de plus près. Lorsque je me suis approché de ce trou, le bruit s’est arrêté d’un seul coup. Je me tenais tranquille pendant quelques minutes, et alors, tout à coup, j’ai aperçu une toute petite tête qui sortait du trou : c’était la tête d’un jeune écureuil blessé !

J’ai pris mon sac en toile et je l’ai mis dedans, et je l’ai ramené à la maison. Je l’ai mis dans une boîte, et je l’ai regardé pour voir la blessure, qui, à mon grand soulagement, était juste une petite coupure. J’ai attendu que la plaie se ferme et dans l’après-midi, je l’ai relâché. Et je suis reparti pour faire mes courses.

*

De voltooid tegenwoordige tijd, met hulpwerkwoord en voltooid deelwoord, heet in het Frans le passé composé, en met deze tijd vertelt men de plotselinge actie of gebeurtenis. Deze actie heeft een bepaalde duur. De passé composé duidt een verandering aan in de oude gewoontes of een verandering in de gegeven beschreven situatie.

woorden die een imparfait aanduiden: pendant que, de 1980 à 1998, entre dix et vingt ans, avant, quand, à cette époque-là. (terwijl, van ... tot ... , voor, toen, in die tijd, toentertijd)

woorden die een passé composé aanduiden: tout à coup, soudain, brusquement. (plotseling, ineens, plots, zomaar ineens)

Nog een voorbeeld van een verhaaltje waarin we de verschillen in het gebruik van deze twee tijden  (imparfait en passé composé) kunnen zien:

Il était environ dix heures. Soudain trois hommes ont attaqué le caissier. La banque était pleine de monde, alors le caissier a donné l'argent aux bandits, mais il a averti la police car il y avait une alarme sous son bureau. Deux voleurs ont été arrêtés, mais ils n'avaient pas l'argent sur eux. Le troisième a réussi à s'échapper avec la caisse. Il portait une veste grise, un chapeau et des lunettes noires.

 

IMPARFAIT Onvoltooid Verleden Tijd

LE PASSÉ COMPOSÉ de Voltooid Tegenwoordige Tijd

Gevormd uit de stam van de tegenwoordige tijd in de nous- vorm waarbij de uitgang -ons wordt weggelaten (bijv. finiss-) ; hierachter komen dan de volgende uitgangen:

De voltooid tegenwoordige tijd in het Frans heet Le passé composé, en bestaat net als in het Nederlands uit twee delen : het ene deel is het hulpwerkwoord avoir of être, dit wordt vervoegd in de tegenwoordige tijd, het tweede deel komt daarachter en dat is het voltooid deelwoord.

je + stam

-ais

nous + stam

-ions

tu + stam

-ais

vous + stam

-iez

il/elle/on + stam

-ait

ils/elles + stam

-aient

Voltooid deelwoorden van regelmatige werkwoorden

Werkwoorden op -ER (manger)

-É (mangé)

Werkwoorden op -IR (finir)

-I (fini)

Werkwoorden op -RE (vendre)

-U (vendu)

Voltooid deelwoorden van onregelmatige werkwoorden

Infinitif

hele werkwoord

 Participe passé

 Voltooid deelwoord

 Infinitif

 hele werkwoord

 Participe passé

 Voltooid deelwoord

apprendre

appris

offrir

offert

asseoir

assis

ouvrir

ouvert

avoir

eu

parvenir

parvenu

boire

bu

permettre

permis

comprendre

compris

plaire

plu

conduire

conduit

pleuvoir

plu

connaître

connu

poursuivre

poursuivi

courir

couru

pouvoir

pu

craindre

craint

prendre

pris

croire

cru

promettre

promis

découvrir

découvert

recevoir

reçu

décrire

décrit

reconnaître

reconnu

devenir

devenu

remettre

remis

devoir

dû, due

revenir

revenu

dire

dit

rire

ri

écrire

écrit

savoir

su

éteindre

éteint

souffrir

souffert

être

été

souvenir

souvenu

faire

fait

suivre

suivi

falloir

fallu

taire

tu

joindre

joint

tenir

tenu

lire

lu

traduire

traduit

mettre

mis

venir

venu

mourir

mort

vivre

vécu

naître

voir

vu

obtenir

obtenu

vouloir

voulu

Werkwoorden die bij het voltooid deelwoord met het hulpwerkwoord ÊTRE worden vervoegd :

Devenir

Rester

Monter

Sortir

Venir (et ses composés)

Aller

Naître

Descendre

Entrer

Rentrer

Tomber

Arriver

Mourir

Partir

Passer

Retourner

Het gebruik van être impliceert kennis van het beginpunt en/ of het eindpunt van het procédé en we zien dat in het Nederlands dezelfde werkwoorden ook met het hulpwerkwoord zijn worden vervoegd.

Je suis devenu (ik ben geworden) Elle est devenue, ils sont devenus *
Je suis resté (ik ben gebleven) Ils sont restés, elle est restée *
Je suis monté (ik ben naar boven gegaan) Elles sont montées *
Je suis sorti (ik ben uitgegaan) Ils sont sortis, elles est sortie *
 

Je suis venu (ik ben gekomen) Elles sont venues, ils sont venus *
Je suis allé ( ik ben gegaan) Ils sont allés, elles sont allées *
Je suis né (ik ben geboren) Elle est née, ils sont nés, elles sont nées *
Je suis descendu (ik ben naar beneden gegaan) elle est descendue *
Je suis entré (ik ben naar binnen gegaan) Ils sont entrés *
Je suis rentré (ik ben thuisgkekomen) Elle est rentrée, Elles sont rentrées *
 

Je suis tombé (ik ben gevallen) Ils sont tombés, elle est tombée *
Je suis arrivé (ik ben aangekomen) Elle est arrivée, ils sont arrivés *
Il est  mort (hij is dood/gestorven) Elle est morte, ils sont morts *
Il est décédé (hij is overleden) Elles sont décédées *
Je suis parti (ik ben vertrokken) Elle est partie, ils sont partis *
Je suis passé (ik ben langsgegaan) Elles sont passées *
J'y suis retourné (ik ben teruggegaan) Ils y sont retournés *

* Let op: bij het hulpwerkwoord être bij een voltooid deelwoord, komt er een -e bij als het onderwerp vrouwelijk is, een -s als het onderwerp meervoud mannelijk is, en -es als het onderwerp vrouwelijk meervoud is)

<Het gebruik van het hulpwerkwoord AVOIR impliceert een nadruk op het procédé waardoor de verandering uitgevoerd is, zonder er persé het begin- of eindpunt van te kennen:

J'ai traversé (ik heb overgestoken)
J'ai grimpé la côte (ik heb de heuvel beklommen)
J'ai marché (ik heb gelopen)
J'ai couru (ik heb gerend)

We kunnen dit samenvatten met het volgende principe :

 - als ik weet waar ik vandaan kom of waar ik naartoe ga, dan gebruik ik het hulpwerkwoord ÊTRE; 
- als ik weet hoe de overgang in zijn werk gaat, dan gebruik ik het hulpwerkwoord AVOIR.

Let op : werkwoorden die met het hulpwerkwoord ÊTRE worden vervoegd, krijgen het hulpwerkwoord AVOIR zodra ze voor een lijdend voorwerp komen te staan; we kunnen zeggen dat het dan een actieve zin is, het onderwerp ondergaat de actie niet in zijn eentje.

Elle a monté l'escalier.
Ils ont monté l'escalier.
Vous avez retourné les livres à la biliothèque.
Nous avons passé le pont.
Tu as descendu les poubelles.
J'ai rentré la voiture au garage.

Wederkerende werkwoorden worden vervoegd met het hulpwerkwoord ÊTRE :

Elle s'est levée (ze is opgestaan)
Ils se sont regardés (ze hebben elkaar aangekeken/ ze keken elkaar aan)
Vous vous êtes parlé (jullie hebben elkaar gesproken)

Uitgang van het voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord dat wordt vervoegd met het hulpwerkwoord ÊTRE krijgt de uitgang naar geslacht en getal van het onderwerp.

Elles sont venues

Werkwoorden die vervoegd worden met het hulpwerkwoord AVOIR, krijgt de uitgang naar geslacht en getal van het lijdend voorwerp wanneer dit lijdend voorwerp VOOR het werkwoord in de zin staat.

Les clés, je les ai prises.

Quelle voiture as-tu achetée ?

La robe que tu as mise est très belle.

Het voltooid deelwoord van wederkerende werkwoorden wordt alleen verbogen als het voornaamwoord een lijdend voorwerp is.

Elles se sont vues ⇒ voir quelqu'un

Het voltooid deelwoord wordt niet verbogen naar een voornaamwoord als dat voornaamwoord een meewerkend voorwerp is met een voorzetsel.

Elles se sont parlé ⇒ parler à quelqu'un

De regel zegt dat het voltooid deelwoord geen uitgang krijgt wanneer het lijdend voorwerp begint met een onbepaald lidwoord begint en vervolgens met EN wordt herhaald :

Des fleurs, j'en ai acheté#.
Une punition, il en a reçu# une.

Plus-que-parfait

De plus-que-parfait is de verleden tijd van de voltooid tegenwoordige tijd (le passé composé). In het Nederlands heet dit de voltooid verleden tijd. Het is het voltooid deelwoord plus het hulpwerkwoord hebben of zijn in de verleden tijd: "Ik heb hem gezien" is de voltooid tegenwoordige tijd en wordt dan in de voltooid verleden tijd : "ik had hem gezien".

In het Frans zetten we het hulpwerkwoord avoir of être dus in de verleden tijd:

Il avait marché (Hij had gelopen)
Elle était sortie. (Zij was uitgegaan)
Ils avaient bu. (Ze hadden gedronken)
Elles étaient parties (Zij waren vertrokken)

De plus-que-parfait bestaat uit twee delen:

1. het hulpwerkwoord avoir of être, vervoegd in de verleden tijd en het voltooid deelwoord.

En 2. het voltooid deelwoord (le participe passé.) Wanneer gerbuikt men de plus-que-parfait?

Gebeurtenis voorafgaand aan een andere

Il est tombé malade car il avait pris une trop forte dose de médicaments. (Hij is ziek geworden omdat hij een te hoge dosis medicijnen had ingenomen.)

Indirecte rede in de verleden tijd:

Overeenstemming van verleden tijd

Il m’a dit que Marie était venue. (Hij zei me dat Marie gekomen was.)

Veronderstelling, spijt iets niet gedaan te hebben, gemiste kans

Si j'étais arrivé à l'heure, j'aurais eu plus de temps pour finir mon devoir. (Als ik op tijd gekomen was, dan zou ik meer tijd hebben gehad om mijn huiswerk af temaken.)

Vergoeilijking van een daad

J'étais venu pour te demander un service. (Ik ben gekomen om te vragen of je iets voor me wilde doen.)

LE PASSÉ RÉCENT (recent verleden)

De PASSÉ RÉCENT (recent verleden) wordt gebruikt voor iets dat nog maar net is gebeurd; het wordt dan ook in het Nederlands vertaald met net of zojuist.

Bij deze tijd, ook wel PASSÉ PROCHE genoemd, gebruikt men het hulpwerkwoord VENIR DE  + hele werkwoord

VENIR (vervoegd in de tegenwoordige tijd) + de + infinitif = zojuist/net ...  ge......

Voorbeelden zeer recente gebeurtenis

Il vient de rentrer chez lui. (Hij is net thuisgekomen)

Elles viennent de partir. (Zij zijn net vertrokken)

Je viens de recevoir la facture (Ik heb zojuist de rekening gekregen.)

Les chats viennent de manger. (De katten hebben net gegeten.)

Woorden die hierbij gebruikt worden en accentueren:

à l'instant, juste, il y a une minute

Voorbeelden

(Ze is nét de deur uit.)

Il vient juste de partir. (Hij is echt nét de deur uit.)

Ils viennent de partir il y a une minute. (Ze zijn net een tel geleden weggegaan.)

FUTUR PROCHE

Let op: Bij de FUTUR proche Nabije toekomst, zie link gebruikt men het hulpwerkwoord ALLER + hele ww: ik ga zo de keuken shoonmaken = je vais nettoyer la cuisine

LE PASSÉ des verbes: DE VERLEDEN TIJDEN